Geslacht Van Voorst tot Voorst

 
  3 - 3. RODERICK VAN VOORST

Zoon van Herman van Voorst en Lutgard van Keppel.
Vermeld vanaf 1318.

Met zijn broeder Herman droeg hij op 27 maart 1320 het huis Rechteren, dat zijn vader Herman in 1315 door ruil van de graaf van Bentheim in eigendom had verkregen, in leen op aan bisschop Frederick van Blankenheym: de gebroeders ontvingen het als een open huis in leen terug. Op 13 april 1326 werd dit door hun andere broeder Sweder bekrachtigd.

Roderick van Voorst wordt in 1329 als ridder vermeld.

Op St. Gregorydach anno 1330 werd het geschil bijgelegd tussen de Utrechtse bisschop Johan van Nassau en de gebroeders Roderick van Voorst en Sweder van Rechteren gaande over Mastenbroek (bij Zwolle). Blijkens Oork. boek Overijssel IV, Nr. 928) waren voor de twee gebroeders de volgende personen als borgen aanwezig:
de heer van Keppel, heer Bernhart van Doorenweert, heer Godert Tengnagel, heer Everhart van den Damme, heer Frederick van der Eze, heer Wouter van Vossen, heer Jacob van Mierlaer de jonge, Everhart van Ulft, Diderick van Keppel, Willem van Ulft, Robbert van Appeltern, Diderick van Appeltern, Arnolt van Keppel, Borre van Doornick heer Borrensoon en Claes Teng­nagel.

Op 9 september 1333: ‘.... als her Roderic, here Vorst, ridder’ .....(Volledige tekst.)

In ms. no. 22 vermeldt Van Rhemen (overigens zonder bronvermelding) Roderick van Voorst als gehuwd met een dochter van Beerse en beleend met de Beersemerslaghe. In zijn genealogie van Voorst (no. 91) tekent hij nog aan: “Hij timmerde het huys to Beerse; de bisschop van Utrecht gaf hem dat swanenvloet, de visscherie ende de accys to Beerse”. Een bevestiging hiervan heb ik helaas in de tot mijn beschikking staande archieven nergens kunnen vinden.

Dat hij gehuwd is geweest is wel zeker.
Uit zijn huwelijk is n.l. één zoon gesproten:

1. geheten Dirck
Deze Dirck heer Roderickssoene zegelde in 1404 op bede van zijn “neve” Johan van Voerst Dyrxsoene.
Volgens Van Rhemen zou uit hem de latere tak van Voorst tot Beerse zijn gesproten, waarover baron van Heeckeren een geheel andere lezing geeft.