Geslacht Van Voorst tot Voorst

 
  3 - 4. DIRCK VAN VOORST

Zoon van Herman van Voorst en Lutgard van Keppel.

In de Cameraarsrekeningen van Deventer wordt hij vanaf 1344 Theodoricus de Rechter genoemd; in 1348 komt hij daarin voor als scultetus (= schout) van Zalland en in 1356 als miles (van milites = ridder).
Voorts compareert hij nog in de volgende akten:
Oud-archief Zutphen reg. 190 dd. 2 april 1361:
Dyryc van Voerst, Dyryc van Keppel, Vrederyc van Hekeren en Johan van Lienden, ridders, raden van de hertog van Gelre, genoemd als arbiters in de twist tussen de steden Deventer en Zutphen.
Mss. Kindlinger Dl. 124 blz. 174 (Staatsarchief Münster):
Prox. Sabb. p. St. Lamberti 1349. Sweder, heer van Voerst, als zaakwold, Arnold van Erckel, Otto van Bylant die alde, Dyderyc van Voerst en Henric van Esschede, ridders, promiserunt de Abdis van het Stift Essen te betalen 880 marc.
Dirck van Voerst zegelde met de drie kepers van Voorst met in de rechter en linker bovenhoek een sterretje.

Hij is gehuwd geweest, alhoewel de naam zijner vrouw niet bekend is.
Uit zijn huwelijk sproten (o.a.?):

1. Johan van Voorst
In Kindlinger te aangehaalder plaatse blz. 3 en 92 komt hij als volgt voor:
St. Petri ad Cath. 1382. Johan van Voerst heren Dirckss. van Voerst, ridder, bekent ontvangen te hebben van de abdis van het Stift Essende een vierde deel van de hof te Oiddynck to Wyndesheym gelegen met 12 morgen togeslagen in Mastenbroeck, voor 24 oude Tornsche.
Ick heb gebeden myn Jonckeren Wolter heer van Voerst ende Keppel desen brief mede te segelen.” Hierna bekent Wolter voornoemd, dat hij op bede van Johan, zijn neve, de brief mede zegelt.

Dom. post H. Dertiendach anno 1404. Johan van Voerst Dyrxsoene, ridder, bekent bovenstaand vierde deel van de hof wederom in huur genomen te hebben, waarbij op zijn bede mede zegelt: Dirck van Voerst, heer Roderickssoene “mijne neve”. Johan zegelde zelf met de drie kepers, waarbij in de rechter bovenhoek een sterretje. Dit wapen komt ook voor op zijn grafzerk in de St.-Clemenskerk te Steenwijk (Van Rhemen).

2. Herman van Voorst (de “jonge”)