|
8 - 1. SWEDER VAN HEKEREN genaamd VAN RECHTEREN, heer van Voorst en Keppel
Oudste zoon van Frederick van Hekeren en Cunegonda van Polanen.
Hij sterft te Keppel in 1484.
Op 6 oktober 1457 (Archief Almelo no. 317) brachten:
Aleph van Haeren en Herman van Voerst (wie is dit??), als scheidslieden van de zijde van jonker Sweder van Vorst, ter eenre, en Johan Sticke en Henric van Reede, als scheidslieden van de zijde van jonker Johan van Almelo, een schikking tot stand, waarbij o.a. werd bepaald, dat Sweder thans de heerlijkheid Almelo c.a. zal krijgen tegen betaling van de pandsom en hetgeen hij reeds aan Johan vergoed heeft (zie hiervoor ) ook no. 268 dd. 28 maart 1451). Sweder werd 21 oktober daaraanvolgend door bisschop David van Bourgondië hiermede beleend na opdracht door Johan van Almelo (reg. 319). In de volgende akte van het Archief Almelo (no.320) van 7 november daaraanvolgend verklaren Zweder, heer van Voirst en van Keppel en Frederick van Rechteren met Otto van Rechteren, ridders, Aloff van Haeren en Herman van Voerst schadeloos te zullen houden voor de 2000 Rijnse glds., waarvoor deze borg zijn gebleven ten opzichte van Johan van Almelo en Johanna, onder verband van leisting te Deventer.
In hetzelfde jaar nog bevestigen Sweder van Voerst, jonker tot Almelo, en zijn vrouw Elisabeth van Homoet het klooster Albergen in al hetgeen vroeger gekocht is van jonker Egbert van Almelo en diens zoon Johan (no. 324).
In een akte van 10 november 1470 (Archief Almelo no. 397) verklaren heer Bertolt, priester en kapelaan te Rechteren, Wolter van Oey, Herman van Pesye en Gert van de Klooster, dat zij een koop tot stand hebben gebracht tussen jonker Sweder, heer tot Voerst etc. en zijn broeder Otto, heer van Rechteren, ridder, waarbij bepaald is, dat Sweder aan heer Otto verkocht heeft het huis te Almelo met de vrijheid c.a., alles omschreven in een register, en volgens nader in de akte aangegeven financiële regeling en onder bepaling, dat heer Otto de stad en de heerlijkheid Almelo in hun oude rechten zal handhaven. De overdracht geschiedde 27 mei 1471 (no. 404).
In een schepenakte van ‘s-Hertogenbosch komt Sweder nog voor op 12 september 1482 (Inv. 1251, blz. 497vo):
Mathijs Jan Marsmanszoon heeft opgedraqen aan Gerit Anaen Petersz. en Willem Willemsz. van Strathen 2/3 deel van 150 rijnse guldens, die jonker Zweder, heer tot Voorst en Keppel, beloofd had aan Mathijs voornoemd.
Sweder zegelde gevierendeeld: het kruis der van Hekerens en de drie kepers van Voorst.
In 1452 was hij gehuwd met Elisabeth van Homoet, dochter van Johan van Romoet, heer van Romoet en Wisch, en Agnes van Culemborg; zij overleed omstreeks 1484.
Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren:
1. Johan, heer van Voorst en Keppel.
Hij werd in 1486 beleend met Tull en ‘t Wael. Aanvankelijk zegelde hij met de drie kepers van Voorst, doch nadat hij heer van Keppel geworden was, zegelde hij gedeeld: van Voorst én van Keppel.
Hij was gehuwd met Agnes van Broeckhuysen, dochter van Reinier, heer van Broeckhuysen, en Ermgard van Groesbeek, vrouwe van Calbeck, welk huwelijk kinderloos bleef.
Johan van Voorst en Keppel werd 9 maart 1500 door zijn dienaar, een bastaard van Voorst, doodgestoken (ms genealogie in archief Haus Vornholtz).
Zijn weduwe richtte met haar zwager Frederick een magescheid op, 30 oktober 1501 (Archief Commanderij St. Jan. reg. 458).
2. Reynier van Voorst.
Volgens genoemde ms genealogie werd hij “in een privaet versmoort door de Spanjaarden” (!).
Hij is zonder twijfel kinderloos gestorven.
3. Frederick, heer van Voorst en Keppel.
|