|
14 - 1. HARMEN BEREND VAN VOORST, heer van Schadewijk en Overbergen
Zoon van Otto van Voorst, heer van Schadewijk en Charlotta Rebecca van Bohnenburg.
Overleden op Schadewijk in 1713 en begraven in de R.K. kerk te Bislich (Rheinland).
Op 31 januari 1706 huwde hij te Didam met Maria Elisabeth Theresia van Erp tot de Heegh, dochter van Willem van Erp, heer van Holt en Puyflik, en Johanna Catharina van Plees, vrouwe van Heegh, bij wie hij 7 kinderen verwekte, waarvan er in 1741 nog vijf in leven waren. Zij werd begraven te Didam 5 januari 1742 (zie XII 3. d. blz. 53).
Na de dood van haar man verkocht zij met assistentie van Erich Frederick van Voorst, heer van Kerckhoven, en Gerhard Floris van Erp, heer van de Heegh, als mombers van haar onmondige kinderen, 10 juli 1725 de in het ambt Bislich gelegen havezate Overbergen aan Johan Adolf Grummen,
Kriegskommissar en Rentmeister te Xanten, en aan Johan Christoffel Hobbels te Wesel.
Volgens verklaring van de pastoor van de R.K. parochie van Bislich dd. 6 augustus 1740 werden aldaar in zijn kerk gedoopt:
1. Charlotta Catharina Maria.
Gedoopt 2 februari 1707. Patrinus: Wilhelmus Balthasar van Erp.
Zij huwde te Kalkar de dagloner Jan Kolder. Zij is kinderloos overleden.
2. Otto Wilhelmus van Voorst.
Gedoopt 7 maart 1708. Patrini: Erich Henricus (! vermoedelijk Frederick) van Voorst, Joan Egidius en Maria Theresia van Erp.
Hij overleed 12 januari 1778 te Didam, ongehuwd en werd de 17e daaraanvolgend aldaar begraven.
Hij was geestelijk gestoord. Deze afwijking was de oorzaak van een langdurig proces na de dood van zijn vader Harmen Berend over de erfopvolging van het goed Schadewijk.
Zie verder hieronder
3. Erich Frederik Balthasar van Voorst.
Gedoopt 3 maart 1709. Patrini: Gerhard Floris van Erp en Gijsberta van Vieg. Begraven te Didam 11 juni 1742.
4. Johanna Margaretha.
Gedoopt 8 april 1710. Minderjarig overleden.
5. Joannes Aegidius van Voorst.
6. Anna Bernardina.
Gedoopt 14 augustus 1712. Patrini: Joan Henrich van Voorst en Maria Elisabeth van Voorst, geboren van “Oldeneel” (vrouw van Erich Frederick van Voorst). Zij bleef ongehuwd en was stiftsfreule in het adellijke klooster te Bocholt. Zij leefde nog in 1752.
7. Harmen Berend van Voorst.
Gedoopt oktober 1713. Minderjarig overleden.
De oudste zoon, Otto Willem van Voorst, was geestelijk gestoord. Deze afwijking was de oorzaak van een langdurig proces na de dood van zijn vader Harmen Berend over de erfopvolging van het goed Schadewijk, dat tot 1745 duurde.
Het werd gevoerd tussen:
Michael van Os als provisioneel aangestelde voogd over de “innocente” Otto Willem van Voorst, impetrant, en Wolter Hendrick de Rhode van Heeckeren nomine uxoris George Henriëtta Nies; voorts Antonetta van Schaarde, douairičre van Hendrich Diderich van Motzfeldt, zich qualificerende als moeder en voogdesse over haar onmondige kinderen;
A. C. van Paps, douairičre van Johannes Bernhard van Motzfeldt als moeder derzelver kinderen en tenslotte de curateuren van deze kinderen J.H. en J.M. Paps, allen schuldeisers.
Michael van Os was slechts tijdelijk voogd en trad op tijdens de afwezigheid van de door de vader aangestelde voogden over zijn zoon: de hiervoor reeds genoemde Gerhard Floris van Erp (blz. 53) en Erich Frederick van Voorst tot Kerckhoven.
De onnozele Otto Willem van Voorst was niet alleen erfgenaam in de gemene boedel, maar als oudste zoon zou hem het leen Schadewijk rechtens moeten toevallen.
Dit was een situatie waarmede de anderen niet akkoord konden gaan. Zijn jongere broeder Erich Frederik Balthasar (“vermaard om zijn grote lichaamskracht”), naar hij pretendeerde op te treden voor zijn moeder, liet zich 15 december 1733 hiermede belenen z.g. ten profijte van de gemeenschappelijke boedel.
Tegelijkertijd liet hij na approbatie het leen bezwaren met 1600 gulden ten bate van George Henriëtta Nies, die 24 februari 1735 consent verzocht om voor deze schuld op het genoemde leen ten landgerechte te mogen procederen, waarna haar man Wolter Hendrick de Rhode van Heeckeren dit leen in verwin nam.
Inmiddels was nog een tweede kapitaal, groot 1500 gulden, op het leen Schadewijk gevestigd en dit werd gefourneerd door de hiervoor genoemde erfgenamen van Johan van Motzfeldt.
Tenslotte liet de provisionele voogd Michael van Os zich op 5 juli 1741 eveneens met dit leen belenen om, zoals hij schreef, Otto Willem van Voorst, die te Didam woonde en zelfs “gebrek aan levensmiddelen” had, bij te staan.
Toen bovengenoemde crediteuren in de persoon van Dirck Versluys tot de Nevelhorst, drost en richter te Didam, c.s. op 8 maart 1736 de percelen aan hen voor hun kapitalen verbonden in beslag wilden nemen, werd hun dit belet door de cadet Jan Egidius van Voorst “hebbende een snaphaen met de haen overgehaald in zijne handen en een pistool voor in zijn camisool,
benevens zijn zuster Charlotta van Voorst en een half onnozele broeder, die beiden ook een overgehaald pistool in de hand hadden”.
Jan Egidius van Voorst, die later in plaats van zijn in 1741 gestorven broeder Erich Frederik Balthasar van Voorst tot voogd over zijn innocente broeder Otto Willem werd aangesteld (1749), werd tenslotte na de dood van Otto Willem, die 12 januari 1778 te Didam overleed, en na verzuim op 8 oktober 1785 met Schadewijk beleend.
In 1789 kwam het na zijn overlijden aan zijn zoon Josephus Joannes.
Ter verduidelijking van deze leenopvolging lijkt het mij gewenst deze in haar geheel te laten volgen, zoals deze in de leenaktenboeken van het huis Keppel voorkomt:
Didam: Dat guet toe Schadewijck mit synen tobehoeren Hezerslach, gelegen in Grefflicker broicke.
- Willem van den Bergh, 1360 juni 29; overdracht aan Sweder van Voorst en Keppel;
- Willem Momme verkoopt met zijn zuster juffer Guide en zijn vrouw Alijt het goed met andere goederen aan
- Joris van Lennep, 1410 februari 22;
- Jorys van Lennep, 1433 mei 14;
- Johan van Lennep, 1439 mei 11;
- Walraven van Linep, 1456 februari 24;
N.B. Het leen heet thans: dat guet toe Schadewick ende Heserslach, gelegen in Greflinchemre broeck.
- Dezelfde, 1501 augustus 2;
- Anna van Gaelen, weduwe van Joeryss van Lennep (broeder van Werner) en haar onmondige kinderen na magescheid. Hulder is Johan van Lennep, 1524 september 24;
N.B. Anna van Galen voornoemd hertrouwt Jan van Lynden, waaruit een dochter Elisabeth van Lynden, de latere echtgenote van Berend van Voorst.
- Otto van Voersth, oudste zoon van wijlen Berndt van Voersth, na opdracht door Joriën van Lennep aan Berndt gedaan 5 december 1612, 1615 juli 27;
Zijn vrouw Erica van Morbeck krijgt de lijftocht volgens huwelijksvoorwaarden te Coesfeld 9 juli 1614;
- Herman Berndt van Voerst, na dode van zijn vader Otto van Voerst, 1636 juni 24;
- Otto van Voerst, heer van Schadewijk, na dode van zijn vader Herman Berndt en na verzuim, 1688 april 3;
Dezelfde bezwaart het leen met enkele kapitalen, 1688 april 3;
N.B. Afgelost 1712 augustus 2.
- Harmen Berent van Voorst, heer van Overbergen, Schadewijck en Heeselersleeg, na dode van zijn vader Otto voornoemd.
Hij krijgt verlof het leen te bezwaren 1712 mei 27;
Idem bezwaart het leen met 2400 guldens, 1712 juni 1;
N.B. Afgelost 1723 mei 23.
- Balthasar Erich Frederich (of Erich Frederich Balthasar) van Voorst voor zijn moeder Maria Elisabeth van Erp, douairičre van Harmen Berent van Voorst,
als boedelhoudster, na verzuim, 1733 december 15;
Idern q.q. krijgt verlof het leen met 1600 guldens te bezwaren, 1733 december 15;
N.B. Afgelost 9 november 1785.
George Henriëtta Nies krijgt verlof op het leen te procederen, 1735 februari 24;
- Michael van Os als voogd van de innocente Jhr. Otto Willem van Voorst, 1741 juli 5;
Mr. H.H. Otters, advocaat voor het Hof van Gelderland, krijgt verlof op het leen te procederen, 1748 april 4; Johan Aegidius van Voorst, luitanant der Cavalerie,
als voogd van zijn innocente broeder Otto Willem van Voorst, krijgt verlof het leen met 1600 glds. te bezwaren, 1749 december 20;
- Idem als voogd beleend, 1759 maart 13;
- Jan Egidius baron van Voorst, heer van Ouder- en Nieuwer Folkerda, na dode van zijn innocente broeder Otto Willem voornoemd, en na verzuim (zie blz. 60).
Mr. Bernard Gutberleth Plegher, raadssecretaris van stad en graafschap Zutphen, is hulder, 1785, oktober 8;
- Joseph, baron van Voorst, na dode van zijn vader Jan Egidius van Voorst. D. Romaat te Didam is hulder, 1789 oktober 9.
Hiermede eindigen de leenaktenboeken van het huis Keppel.
Bij invoering van het kadaster rond 1830, waarbij alle percelen grond, gebouwen etc. werden genummerd, werd Joseph Jan baron van Voorst tot Voorst,
luitenant-kolonel te Arnhem, geboekt als eigenaar van Schadewijk (kad. gemeente Didam, sectie B nr. 244) met in totaal ruim 103 ha.
De ernaast gelegen Manhorst stond toen op naam van zijn broer Godefridus Alexander Xaverius.
In 1844 ging Schadewijk in eigendom over op Louis Herman Joseph, luitenant-kolonel te Gorssel.
In 1869 erfde zijn oudste zoon Leopold Joseph J.H.E. te ‘s-Heerenberg het huis met - in verband met plaats gehad hebbende boedelscheidingen - nog slechts 16 ha.
Na diens overlijden in 1896 bleef dit goed tot 1928 onverdeeld, waarna het werd toegewezen aan zijn enige zoon Jan Frederik L. J. A. M..
Bij diens kinderloos overlijden in 1931 ging Schadewijk over naar zijn vrouw (de Quaij) die in 1959 ook kinderloos en niet hertrouwd stierf.
Een andere bestaande verbinding van Voorst X de Quay werd niet te baat genomen, daar een dochter van haar enige schoonzuster Marie Anne, die inmiddels was gestorven, de eigendom (12˝ ha.) verwierf.
Hiermede ging Schadewijk dus uit de familie.
Bedoelde dochter, Maria Louise Josephine Eveline von dem Bottlenberg (genannt von) Schirp te Roermond was gehuwd met Johannes Richardus Josephus Jansen, koopman.
Zij verkocht 15 juli 1963 Schadewijk (adres: Manhorstweg 16 te Didam) met 12˝ ha. voor f 50.000,- aan de bewoner tevens pachter A. B. Looman, die het huis geheel moderniseerde en verbouwde.
Reeds zijn vader woonde sinds mensenheugenis als pachter van de “boerderij” Schadewijk op het huis.
Thans heet de buurschap waarin Schadewijk is gelegen nog immer Greffelkamp (zie boven: Grefflicker broicke en Greflinchemre broeck).
Nog steeds bevinden zich diverse stukken bos, wei- en bouwland van de oorspronkelijke 103 ha. van Joseph Jan (zie boven) in handen van leden van het geslacht Van Voorst tot Voorst.
In het Aardrijkskundig Woordenboek van der Aa (1847) wordt het goed als volgt omschreven: Schadewijck, op de kaarten veelal Voorst genoemd, is een adellijk huis in het graafschap Bergh in de gemeente Didam.
|