Geslacht Van Voorst tot Voorst

 
  VAN VOORST TOT HAEGEN

I. FREDERICK VAN VOORST.
Zoon van Otto van Voorst, heer van Enghuizen en Bertha Gelmers.

Hij komt voor in een akte van het Recht. archief van Deventer (inv. no. 22 blz. 121) dd. 4 april 1559 als volgt:
Heer Frederick van Voerst "dess ridderlicken Duytsches Ordens in Liefflandt" constituit Mr. Derick Hillinck om in zijn naam te transporteren aan zijn broeder Bernt van Voerst de erfenis en het versterf hem van zijn zaliger vader Otto van Voerst aangeërfd en voorts alle goederen, die hem na dode zijner moeder in de toekomst zullen worden toebedeeld”.

Door zijn huwelijk met Margaretha van Eversdijk, vrouwe van Haegen, dochter van Antonie en Margaretha van Raeshorn, kwam hij in het bezit van de havezate Haegen in het ambt Doetinchem, dat later werd verdeeld in twee land­goederen t.w. Groot en Klein Hagen.
Uit zijn huwelijk werden vier kinderen geboren:

1. Antonie van Voorst, heer van Haegen; volgt II.

2. Catharina.
Gehuwd met Cornelis van der Houven, zoon van Gideon van der Houven, raad- en rentmeester-generaal van Gelderland, en Maria van Borssele.

3. Maria.
Zij was gehuwd met Carel van der Houven, broeder van boven­genoemde Cornelis. Hij sneuvelde in 1603 tijdens het beleg van Ostende.

4. Johanna.
Over wie verder niets bekend is.


II. ANTONIE VAN VQORST, heer van Haegen.
Zoon van Frederick van Voorst en Margaretha van Eversdijk.

Beschreven in de Ridderschap van de Graafschap Zutphen in 1604.
In 1631 werd de havezate Haegen door 60 gewapende burgers van Doetinchem onder aanvoering van de magistraat van deze plaats overvallen, omdat Antonie’s schoonzoon Johan Bentinck de hoenderrak van een onder Haegen jagende burger van Doetinchem had laten afnemen; een en ander tot groot ongenoegen van de Landdrost van Zutphen, Walraven van Heeckeren tot de Nettelhorst.

Antonie van Voorst was gehuwd met Maria Margaretha Schenck van Nydeggen, dochter van Derck, heer van Walbeck, Afferden en Blijenbeeck, en Aleyd Roeftasch; zij was de weduwe van “Crystoffel Telligh” (ms. genealogie Hs. Vornholz).
Uit dit huwelijk werden geboren:

1. Antonie van Voorst, heer van Haegen.
Beschreven in de Ridderschap van de Graafschap Zutphen 31 oktober 1633. Daar Haegen na zijn dood op zijn beide zusters overging zal hij ongetwijfeld zonder nakomelingen zijn gestorven.

2. Frederika.
Zij was gehuwd met Ernst van Dunnewold, heer van de Nevelhorst (onder Didam), zoon van Evert van Dunnewold en Maria Momme. Op 10 april 1642 overviel de ritmeester Herman Kaeltjens met zijn knechten de Nevelhorst, liet deuren, kasten en kisten openbreken, roofde alles wat van zijn gading was en liet van Dunnewold, na hem door het been geschoten te hebben, door zijn volk dermate mishandelen, dat deze later aan de gevolgen overleed.
Zijn weduwe deed ritmeester Kaeltjens hiervoor een proces aan en het Hof van Gelderland veroordeelde de ritmeester in 1645 tot betaling van een schadevergoeding van 3600 guldens benevens het “meysterloon”.
Evenals haar zuster Anna Margaretha verkocht Frederika haar aandeel van de havezate Haegen aan Hendrik Boshoff, die in 1651 het geheel voor 20.000 guldens in zijn bezit kreeg.

3. Anna Margaretha.
Zij was gehuwd met Johan Bentinck, heer van de Brekkelenkamp, zoon van Hendrik, heer van Leeuwenberg, en diens derde vrouw Sophia van Moerbeke. Hij was kapitein in Spaanse dienst hetgeen waarschijnlijk de reden was, dat de Doetinchemse burgerij zijn optreden tegenover een medeburger zo hoog opnam! Hij hertrouwde na de dood van Anna Margaretha met Lansberg Mulert to Voorst. Volgens Van der Aa ligt dit huis ,,Voorst" dicht bij de oude stins. Het zou gebouwd zijn door een Van Ittersum en vererfd op Mulert.

Register op de Leenactenboeken van Het Kwartier van Zutphen: Doetinchem, blz. 24:
Het huys ende havesaete Haegen, buyrschap Langerack, met de huysen, hoven, bouwhuysen ende weydelanden, voorts de schaepdrifte ende veenen, soo achter het adelyck huys ende hoff in ‘t moeras aen Sions veenen, alsmede in de Haegener veenen naest Laerveenen gelegen.
Deze belening wordt eerst sinds 1662 vermeld.
Mede hieruit blijkt dat Haegen pas in 1662 van allodiaal (niet leenroerig) goed een leengoed is geworden.